Op je eindexamen wordt vaak gevraagd naar de hoofdgedachte van een tekst. De hoofdgedachte van een tekst is het belangrijkste dat de schrijver over een onderwerp wil zeggen.
Het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst zijn dus twee verschillende dingen. Het onderwerp is waar de tekst over gaat. De hoofdgedachte is wat er over het onderwerp gezegd wordt.
Stel je voor, je leest twee artikelen met als onderwerp 'vakantie'. Zie hieronder.
Tekst 1
De vakantie was heerlijk! We zijn met de auto naar Frankrijk geweest en we stonden op een heel toffe camping. Er waren veel jongeren en het was elke avond gezellig. Ik heb allemaal nieuwe vrienden gemaakt. Wat een geweldige weken waren dit!
Hoofdgedachte: de vakantie was geweldig.
Tekst 2
Man, wat haat ik vakantie. Ik moest met mijn ouders naar zo'n vreselijke camping in Frankrijk, waar alleen maar bejaarden en mensen met kleine kinderen stonden. Iedere dag wilden mijn ouders iets 'gezelligs' doen, ik moest steeds mee. En er was geen wifi. Het was vreselijk.
Hoofdgedachte: de vakantie was vreselijk.
Beide teksten gaan over vakantie. Dat is dus bij beide teksten het onderwerp. Maar de hoofdgedachte is heel erg verschillend: bij tekst 1 vond de schrijver het geweldig, bij tekst 2 vreselijk.
Je vindt de hoofdgedachte van een tekst meestal in de inleiding of het slot van een tekst. Let op: de hoofdgedachte van een tekst is nooit één woord en nooit een vraag, maar altijd een zin. In je boek staat de informatie over de hoofdgedachte op bladzijde 99 (theorienummer 34).